Het psychogeriatrisch verpleeghuis

Schuifelend door lange gangen
en zich vasthoudend aan stangen,
die daar langs de muren hangen,
lopen oudjes zinloos rond.
Dat is hoe ze tijd benutten,
‘t lopen lijkt hen uit te putten,
straks dan zitten ze te dutten,
ogen dicht en open mond.

Zonder naar de zin te vragen,
slijten zij hun levensdagen,
maar je hoort ze zelden klagen,
zien niet meer de werk’ lijkheid.
Alles lijkt er grijs te kleuren,
achter de gesloten deuren,
flarden van urinegeuren,
die verwaaien met de tijd.

Dat is het verpleeghuisleven,
worden pillen voorgeschreven,
advocaatje wordt gegeven,
toch nog wat gezelligheid.
Maar je krijgt snel in de gaten,
dat ook dat niet lijkt te baten,
‘t lijkt een oord door God verlaten,
ieder is de weg hier kwijt.

En ze blijven rondjes lopen,
want de deuren gaan niet open.
En ze kunnen nog slechts hopen
op misschien een nieuw begin.
Schuifelend door lange gangen
en zich vasthoudend aan stangen,
geeft dit twijfelend verlangen
nog een beetje levenszin.

© Hans Cieremans

Genegenheid

 

Haar man ligt in het verpleeghuis,
ze gaat daag’ lijks naar hem toe.
Maar voor haar, een vrouw op leeftijd
is dat steeds weer een gedoe.
Ze moet eerst een eindje lopen,
daarna gaat ze met de tram.
’t Is een reis van haast een uurtje
en dan is ze pas bij hem.

Dan geeft zij hem maar een zoentje
en een aai over zijn kop.
Ach, wat zou ze hem graag knuff’ len,
maar hier houdt het wel mee op.
Zo gaat dat dus elke middag,
er is geen gelegenheid,
voor wat privacy en warmte
en wat meer genegenheid.

Samen maken ze een praatje
en de zuster geeft hen thee.
Dan nog een klein stukje lopen,
hij gaat in de rolstoel mee.
Ach, wat valt er te vertellen,
’t is hetzelfde elke dag.
Soms dan vraagt ze aan de zuster
of hij wel een pilsje mag.

Dan gaat zij maar weer op huis aan,
na bezoek van korte duur.
Want ze moet nog eten koken
voor je ’t weet is het zes uur.
En dan zit zij met haar prakje,
haar man aan een sneetje brood.
Eens beloofden ze elkander
‘Wij zijn samen tot de dood’.

Maar nu leven ze gescheiden,
omdat het niet anders kan.
En dat maakt haar heel verdrietig,
want ze houdt zo van haar man.
Wat zou zij nog graag eens slapen,
lepel, lepel, zij aan zij.
Dat kan niet in het verpleeghuis,
die tijd is voorgoed voorbij.

© Hans Cieremans

Klantgerichte zorg

Er zijn zoveel managers,
altijd druk bezet.
Het ontbreekt hen aan de tijd
voor handen aan het bed.
Want alles moet geregistreerd,
volgens de wet verplicht.
En dan naar een vergadering.
Dat noem je klantgericht.

Er is personeelstekort
de zorgtijd beperkt.
De zuster die chagrijnig wordt
raakt danig overwerkt.
Dan worden fouten snel gemaakt
ten koste van de klant.
Omdat men overspannen raakt,
loopt het snel uit de hand.

Dan komt inspectie op bezoek,
die dan een oordeel velt.
‘Dit huis staat nu als zwak te boek,
het is hier slecht gesteld’.
De zusters zijn haast radeloos,
want zij krijgen de schuld.
De inspectie gaan dan weer,
de zakken goed gevuld.

En in het bed ligt de cliënt,
geen zuster is te zien.
Eerst ‘t zorgplan up to date,
dan is er tijd misschien.
Wie weet zo rond het middaguur,
voor hulp bij het diner.
Maar dan weer snel naar het kantoor,
t ’rug naar het zorgdossier.

Het klantgerichte zorgplan,
daarvan klopt echt geen zier.
Dat is intussen niks meer dan
schijnwaarheid op papier.
Maar de inspectie is tevree,
als het dossier maar klopt.
Om zes uur wordt men klantgericht
weer in zijn bed gestopt.

© Hans Cieremans

 

De demente vrouw

Ze zit verdrietig bij het raam,
ik vraag aan haar: ‘Wat scheelt er aan?’
Ze haalt haar schouders op en zwijgt.
Ik dring niet door tot haar verdriet.
Ze reageert ook bijna niet
op de aandacht die ze krijgt.
Ik sla mijn arm dan om haar heen,
vraag: ‘Voel je je alleen?’
Ik zie bij haar de tranen wellen,
zachtjes fluistert zij een naam.
Maar ik kan het niet verstaan,
wat wil zij nog meer vertellen?

 Zo leeft ze in haar eigen wereld,
waarin ze weinig meer herkent.
Een mens kan daar niets aan verand’ ren,
want mevrouw die is dement.

 Soms ga ik bij haar op bezoek,
bekijk met haar een fotoboek
met plaatjes uit een vroeger tijd.
Ineens pakt ze mijn hand en lacht.
‘k Had zo’n reactie niet verwacht,
ze zegt verstaanbaar: ‘Kleine meid’.
Ze wijst me dan een foto aan
waarop haar man en dochter staan,
op het strand van Scheveningen.
Ze geeft de foto dan een kus
en is zich kennelijk bewust
van die herinneringen.

 Zo leeft ze in haar eigen wereld,
waarin ze soms herkent.
Een mens kan zo haar pijn verlichten
al is mevrouw nog zo dement.

 En doe ik dan het album dicht
en kijk ik dan naar haar gezicht.
Zie ik haar ogen sluiten,
de hand laat los, ze ziet me niet.
Ze valt weer terug in haar verdriet,
het heden staat weer buiten.
Die vrouw verdrietig en dement
kon toch genieten van ’t moment.
Ik mocht het mee beleven.
Met wat aandacht en respect,
heb ik bij die vrouw ontdekt,
kon ik haar leven toch zin geven.

 Al leeft ze in haar eigen wereld,
u weet wat ik bedoel,
als ik zeg: ‘Demente mensen,
klein van geest, groot in gevoel’.

© Hans Cieremans

 

De taal van de muziek

(Melodie: Alle Menschen werden Brüder)

Taal die alle mensen spreken,
taal van de saamhorigheid.
Als de woorden ons ontbreken
toch verstaanbaar wereldwijd.
Taal voor rijken, taal voor armen
of je ziek bent of gezond.
Taal die mensen blijft verwarmen,
zwart, wit, rood of kakelbont.

 Taal die vele noden lenigt,
taal wie droef is vrolijk maakt.
Taal die mensen steeds verenigt,
taal die mensenharten raakt.
Taal van liefde en van vrede,
waar ter wereld wij ook gaan.
Taal van heden en verleden,
taal die eeuwig blijft bestaan.

 Taal die mensen willen horen,
die verzacht verdriet en pijn.
Taal ook van de eng’ lenkoren
als we in de hemel zijn.
Taal aan iedereen gegeven,
van modern tot aan klassiek
Geen mens kan er zonder leven.
‘t Is de taal van de muziek.

© Hans Cieremans

 

Moeder

Die rimpelige hand, die mijn eigen hand omklemt,
die glimlach die doet twijf’ len of je mij nog wel herkent.
Die vlekken op je jurk en die verloren plas,
die haren in de war, dat gebitje in je tas.

Die naam die je fluistert van mijn vader, van jouw man,
die tranen die ik zie als je aldoor roept om ’Jan’.
Die afgezakte kousen, alles klef en nat,
die beker met dat tuitje, die rolstoel met dat blad.

 Lieve moeder, ’t is zo vreemd,
zo vreemd, het gaat zo gauw.
Vroeger was je toch zo’n and’ re vrouw.
Ik wou dat jij het nog een keer begrijpen zou
als ik zeg: ’Ik houd heel veel van jou’.

 Dat huis waar je woont, die kamer met dat bed,
op die rand daarboven staat vader zijn portret.
Die ene kast met kleren, die wasbak met die kraan
die ongepoetste schoenen , die ik naast je bed zie staan.

 En nog steeds die hand die mijn eigen hand omklemt
en nog steeds die glimlach: ‘Word ik wel of niet herkend?’
Al die goede jaren, als een film voorbij gegaan,
ik zoek alsmaar vertwijfeld naar de zin van jouw bestaan.

 Lieve moeder, ’t is zo vreemd,
zo vreemd, het gaat zo gauw.
Vroeger was je toch zo’n and’ re vrouw.
Ik wou dat jij het nog een keer begrijpen zou
als ik zeg: ’Ik houd heel veel van jou’.

© Hans Cieremans

 

Dementie

Geheugen stuk,
wiss’ lende stemming.
Angst en depressie,
boosheid, ontremming.
Soms ook afatisch,
toekomst dramatisch.
Wie, waar, wanneer,
alles verward.
Alzheimer is
zo ontluisterend hard.
Geen medicijn kan
die toestand keren,
hooguit wat pillen
die onrust kalmeren.

Risperidon,
Melatonine,
Haloperidol,
Rivastigmine.
Receptjes schrijven
om kalm te blijven.
Plaats, tijd, persoon,
niets wordt herkend.
Je leeft met een stigma
en dat heet ‘dement’.
Train ’t geheugen
door reminisceren.
Benader empathisch
door te valideren.

Decorumverlies,
confabuleren,
hallucinaties,
weg vegeteren.
Vreemd mechanisme
van egocentrisme.
We zoeken termen
voor een groot leed.
Waarvoor geen mens
een oplossing weet.
De dementie,
waar velen voor vrezen.
Wanneer komt de tijd,
dat dit kan genezen?

© Hans Cieremans

Als ik mezelf niet meer ben

Als mijn geheugen het eens af laat weten
en ik mezelf niet meer ben.
Als ik gekweld word door angstig vergeten,
als ik jou niet meer herken.
Als ik niet meer uit mijn woorden kan komen,
als ik soms plas in mijn broek.
Als dementie levenszin heeft ontnomen,
kom dan bij mij op bezoek.

Breng dan wat kleur in mijn leven,
ook al weet ik niet meer wie je bent.
Vergeet me dan niet en troost me heel even,
geef me soms nog zo’n kostbaar moment.

Als ik niet weet hoe ik mij aan moet kleden,
ben ik de weg kwijt geraakt.
Als ik geen toekomst meer zie in het heden,
als tijd het verschil niet meer maakt.
Als mijn gedachten in mist gaan verdwijnen,
herinn’ ring in nevelen hult.
Als ik dan huil, leg jouw hand in de mijne,
leid mij naar het licht, met geduld.

Breng dan wat kleur in mijn leven,
ook al weet ik niet meer wie je bent.
Vergeet me dan niet en troost me heel even,
geef me soms nog zo’n kostbaar moment.

Als op een dag de mist op zal trekken,
laat me dan los, laat me gaan.
Ik ga dan op reis, een nieuw leven ontdekken,
een reis naar een eeuwig bestaan.
Maar blijf tot die dag, dat de mist wordt verdreven,
bereid saam de reis met me voor.
De reis van vertrouwen in ‘t eeuwige leven
waar ik bazuingeschal hoor

Maar blijf tot die tijd in mijn leven,
ook al weet ik niet meer wie je bent.
Vergeet me dan niet en troost me heel even,
geef me soms nog zo’n kostbaar moment.

© Hans Cieremans