Voetstappen in het zand

Ik zocht woorden om te troosten
in de vorm van een gedicht.
Maar bij ’t zoeken van die woorden,
bleef ik steken, sloeg ik dicht.
Want hoe konden woorden troosten,
als je zo getroffen wordt?
Ach, ik kon dus beter zwijgen,
woorden schoten hier tekort.

‘k Moest voortdurend aan je denken,
‘t speelde alsmaar door mijn hoofd.
Er zijn mensen die beweren,
dat het helpt als je gelooft.
Maar ook mooie Bijbelteksten
schoten volgens mij tekort,
Want God lijkt toch ook afwezig,
als je zo getroffen wordt?.

Ik zou God wel willen spreken,
want ik was ontzettend kwaad.
Ik wou zeggen: ‘Kom tevoorschijn
als U werkelijk bestaat’.
Maar ik zag God niet verschijnen,
al riep ik wanhopig: ‘Kom’.
En met mijn tekort aan woorden
zat ik vast in mijn ‘waarom?’

Ik zocht woorden om te troosten
in de vorm van een gedicht.
En bij ’t zoeken van die woorden,
zag ‘k ineens een puntje licht.
Voor mij lag er op de tafel
een gedicht, zo voor de hand.
En ik las troostende woorden
van ‘voetstappen in het zand’.

© Hans Cieremans

 

Levenslied

‘t Levenslied dat bij jou hoorde
is toe aan zijn slotakkoorden.
Straks verstommen al je woorden,
wordt het oorverdovend stil.
Als de laatste tonen klinken,
zal ik tranen weg gaan pinken,
zal ik op jouw leven drinken,
jouw uitdrukkelijke wil.

Dan houd ik mijn glas geheven,
breng een toost uit op jouw leven.
‘k Weet wat jij mij hebt gegeven,
mij ook vreugd schenkt in ‘t verdriet.
En al moet ik om jou janken,
‘k wil je eindeloos bedanken,
voor de wonderschone klanken
van jouw mooie levenslied.

Levenslied met lach en tranen,
eens voor allen ‘zang der zwanen’,
‘t waren mooie jaren samen,
dat is straks voorgoed voorbij.
Maar jouw melodie blijft hangen,
in herinnerend verlangen,
blijft het in mijn hart gevangen
’t levenslied van jou voor mij.

© Hans Cieremans

Levenscyclus

Eens op een dag,
zo weten wij allen
sterven je ouders,
de stam is gevallen.
Wij zijn de loten
daaruit ontsproten
die zich dan wort’ len
diep in de grond.
Een nieuwe stam,
waar de oude eerst stond.
Daar hoop je te bloeien
in lengte van dagen
en hoop je met liefde
je vruchten te dragen.

Wij nieuwe stammen
uit d’ aarde gerezen,
zijn nu of straks,
allemaal wezen.
De oude bomen
zijn overgenomen.
Maar al hun waarden
blijven bestaan
Hun wijze lessen
die nimmer vergaan,
zijn voedingsbodem
voor ‘t nieuwe leven.
Die wij onze takken
weer door kunnen geven

De oude stammen,
wij zullen ze missen
Maar al hun wijsheid
is niet uit te wissen
Hun spoor nagelaten
aan ons nazaten.
Aan onze stammen
schenken ze kracht.
De oude stammen,
zij rusten dan zacht.
Al zijn ze gebroken
God zal zich ontfermen
Terwijl wij hun lessen
nu mogen beschermen.

© Hans Cieremans

Er zijn

Ik zag de angsten in je blik,
hoewel je keihard vocht.
En merkte dat ik machteloos
naar goede woorden zocht.
Maar ieder woord was nu te veel,
bij jouw intens verdriet.
Mijn woorden schoten echt tekort,
die kwamen dan ook niet.

We zaten zwijgend bij elkaar,
totdat je plots ‘ling brak.
Ik sloeg mijn arm toen om je heen,
alleen mijn hart dat sprak.
Die glimlach door je tranen heen,
die is me niet ontgaan.
Jouw hand, die greep de mijne vast,
je had mijn hart verstaan.

Spreekt God niet tot ons met Zijn hart
gewoon door er te zijn?
Deelt Hij niet zwijgend ons verdriet,
als troost bij levenspijn?
Dan is een glimlach op zijn plaats,
Zijn zwijgen blijkt dan goud.
En is de stilte het bewijs,
dat Hij van mensen houdt.

© Hans Cieremans

Twijfelen, hopen, bidden, stoeien en verwonderen

Mijn geloof bestaat uit twijfel
of God werkelijk bestaat.
Het is zoeken naar een waarheid,
die zich maar niet vinden laat.
Mijn geloof is daarom stoeien,
stoeien met wat waarheid is.
Is God dan de echte waarheid
of heb ik het domweg mis?

Maar als ik in nood ga bidden,
(dat kan immers toch geen kwaad?),
dan word ik van binnen rustig.
Teken dat God echt bestaat?
Dan denk ik; ‘Is dit geen hopen,
word ik niet gewoon misleid?
Of wordt hoop misschien vertrouwen.
in een vage werk’lijkheid?’

Mijn geloof is soms ontkennen,
ga ‘k op zoek naar meer bewijs.
En dan voel ik vaak verwond’ring,
op mijn aardse levensreis.
Wonder van de mooie schepping,
van het leven, van de dood,
van de ruimte, tijd en liefde,
een mysterie levensgroot.

Twijf’lend, hopend, biddend, stoeiend,
zoek ik waar- en zekerheid.
Soms ontkennend, soms vertrouwend,
maar ’k verwonder me altijd.
Laat verwondering mij leiden,
naar de waarheid, vroeg of laat.
Opdat ik eens mag ontdekken
of God werkelijk bestaat.

© Hans Cieremans

Cliniclown

Clownspak met ballen,
een tros met ballonnen.
Grappen en grollen
door ‘t clowntje verzonnen
Hij maakt capriolen,
houdt tranen verscholen.
Met lachend gezicht,
waar zijn hart wordt verscheurd.
Een kwinkslag van hem
dat ‘t kindje opbeurt.
Voor ‘t bleke gezichtje
in ‘t spierwitte bedje
is hij de clown,
zorgt voor een verzetje.

Dan gaat zijn pak uit,
zijn schmink gaat eraf,
zijn tranen laat hij de loop.
Maar toch is het mooi
wat hij dat kindje gaf;
Een klein beetje vreugde en hoop.

Zon op zijn wangen
op Pipo zijn schoenen.
Goochelt hij zomaar
een bos plastic bloemen.
Het kind lacht heel even
als ‘t hem wordt gegeven.
Ontroerend moment,
al is het maar kort.
Hij kijkt naar het kind
dat nooit beter wordt.
Maar hij gaat door
en maakt nog wat grappen
en zijn hart breekt
als ‘t kindje gaat klappen.

Dan gaat zijn pak uit,
zijn schmink gaat eraf,
zijn tranen laat hij de loop.
Maar toch is het mooi
wat hij dat kindje gaf;
Een klein beetje vreugde en hoop.

Clownspak met ballen,
het kindje gaat dromen.
Over een clown,
die ‘t kindje laat komen.
‘t Kindje is doodmoe
gaat naar de clown toe.
De clown is zo lief
en hij kleedt zich om.
Wenkt naar het kindje
en zegt tot hem; ‘Kom
geef mij je hand maar,
je hoeft niet te huilen.
Ik neem je pijn weg,
je mag bij me schuilen’.

De clown in zijn clownspak
staat bij het graf.
Zijn tranen laat hij de loop.
Daar voelt hij goed
wat hij dat kindje gaf;
‘Een droom met veel liefde en hoop.’

© Hans Cieremans

Anders geaard

Vroeger viel hij al op jongens,
maar dat was toen ongepast.
Dus hij trouwde met een meisje
en hij kwam niet uit de kast.
Ja, er was wel hechte vriendschap,
maar er was geen liefdesband.
Dit was echt niet vol te houden,
dus het huw lijk hield geen stand.

Hij bleef wel dicht bij haar wonen,
voor zijn dochter en zijn zoon.
En hij trouwde met zijn liefde,
in die tijd nog ongewoon.
Iedereen gaf het een plekje,
ook zijn ex-vrouw vond een man.
En ze werden goede vrienden,
dat is mooi toch als dat kan?

Maar soms werd hij uitgescholden,
als hij liep over de straat.
Dit was niet wat hij verwacht had,
zoveel laffe homohaat.
In het huis waar hij ging wonen,
toen hij oud werd en dement,
werd hij soms nog uitgescholden
voor ‘een oude vieze vent’.

Hij voelde zich uitgesloten
‘Waaraan heb ik dit verdiend?’
D’ enige die bij hem langs kwam
was zijn hoogbejaarde vriend.
Zijn ex-vrouw en zijn beide kind ‘ren
lazen bij zijn dood de kaart,
waarop stond: ‘God houdt van mensen
ook als j’ anders bent geaard’.

© Hans Cieremans

De open wond

Als de band is doorgesneden,
die je jaren hebt gedeeld.
Als het voelt of in gebeden,
de geslagen wond niet heelt.
Als je ’t liefst zou willen grienen,
maar je tranen komen niet.
Als de eeuwig ongeziene
volgens jou Zijn troost niet biedt.

Als de eenzaamheid blijft knagen
door verdriet en het gemis.
Als geen antwoord komt op vragen,
omdat er geen antwoord is.
Als je niet weet waar te zoeken,
als je droevig bent gestemd.
Als je soms zou willen vloeken,
als de stilte je beklemt.

Dan…ja dan, ik zou niet weten
hoe ik jou dan troosten kan.
God die kan ik wel vergeten,
daar verwacht jij nu niks van.
’t Heeft geen zin om veel te praten,
woorden schieten toch tekort.
‘k Moet het even maar zo laten,
totdat jij jezelf weer wordt.

Want de tijd heelt ook jouw wonden,
als je leven open bloeit.
Dan wordt levenskracht hervonden,
als de wond is dicht gegroeid.
En dan zal je ook ervaren:
Toen de open wond genas,
dat wij steeds er voor jou waren,
zoals God er ook steeds was.

© Hans Cieremans

 

De trein van het leven

We zijn onderweg in de trein van het leven
van ‘t ene naar ‘t and’re station.
En wat ons die reis biedt wordt ons slechts gegeven,
soms regen en soms schijnt de zon.
Langs bergen en dalen,
het einddoel gaan halen,
die trein rijdt altijd maar door.
Geen mens die hem mist,
met een Machinist,
die ons begeleidt op dit spoor.

 Je spoor van het leven ligt vast voor ’t vertrekken.
Bekend is: ‘Waar gaat het naar toe’.
Maar tijdens die reis, moet je zelf gaan ontdekken:
‘Jij zelf kiest het wat en het hoe’.
Geloof niet verliezen,
daar kun je voor kiezen.
Dan wacht je een warm onthaal
met de Machinist,
die zich nimmer vergist,
ontvangt ons dan daar allemaal.

 De reis kort of lang, besef dat het eindpunt
ligt binnen ons aller bereik.
Waar vrede en rust heerst, aan ieder gegund
en daar zijn we allen gelijk.
Weg tegenslagen,
geen leed meer te dragen.
De Machinist heeft ons beloofd:
‘Al is de reis zwaar,
je komt altijd daar,
zolang je maar in Mij gelooft.’

© Hans Cieremans

 

Het schelpje

Tussen de miljoenen schelpen
op het uitgestrekte strand,
aangespoeld door de getijden,
ligt een schelpje in het zand.
Van waar zou dit schelpje komen,
neemt de vloed het straks weer mee?
Hoe vaak werd het meegenomen
door de golven van de zee?

Hoe lang heeft het rondgedobberd
in het schuim van ‘t ruime sop?
Waarom roept een nietig schelpje
ineens bij mij vragen op?
Misschien zijn wij als dat schelpje,
met veel schelpen om ons heen.
Net als hen met heel veel samen,
maar uiteindelijk alleen.

Liggen wij als eenzaam schelpje
plompverloren op het strand.
Blijven vragen onbeantwoord,
dan is daar altijd die hand.
Die ons oppakt en ons meeneemt,
hand die alle schelpen spaart.
Hand waar ook gebroken schelpen
veilig in worden bewaard.

Gaaf, kapot, glad of gekarteld,
alle schelpen van de kust.
brengt die hand naar eeuw’ge stranden,
naar de wateren van rust.
Waar de doffe schelpen glanzen
en weerkaatsten in het zand.
Waar gebroken schelpen helen
in de palm van Gods hand.

© Hans Cieremans