Heel hoog in de hemel dreef een wolk voorbij,
die wolk zo zwart en dreigend bevatt’ een onweersbui.
De bomen op de aarde die waren echt niet blij.
Want allen dachten: ‘Zo’n zure, zo’n zure niets voor mij.’
De wolk die dreef verder tot boven aan de Rijn.
De vissen in het water die vonden dat niet fijn.
Want zou er in zo’n bui voldoende zuurstof zijn
om te blijven leven, te leven in de Rijn.
De wolk kon het niet houden, het werd hem veel te zwaar.
Boven bos en water ontlaadde hij zich daar.
De bomen en de vissen, die waren in gevaar.
En het werd erger, steeds erger jaar na jaar.
Alle vissen stikten in rivier en sloot.
Het water zonder zuurstof, maar wel met zuur en lood.
‘De kans op botulisme’ schreef de krant ‘is groot’.
Toen gingen ook de vogels, de vogels gingen dood.
De mensen spraken binnen, turend door het raam:
‘Kijk eens hoe het regent, ik laat de fiets maar staan.
Dus om droog te blijven maar met de auto gaan.
We gooien er benzine, benzine tegenaan.’
De fabrieken zaten met hun P.C.B.,
ontstaan uit dioxiet en stortten het in zee.
Vuil water dat verdampte dat nam de wolk mee.
‘t Kwam als zure regen, de regen naar benee.
Na onze generatie geen vogels en geen vis.
Nergens zie je bomen met blaadjes groen en fris.
En de mensen vragen: ‘Wat ging er nou toch mis?
Als er tenminste, tenminste …………nog iemand is.
© Hans Cieremans