Zure regen

Heel hoog in de hemel dreef een wolk voorbij,
die wolk zo zwart en dreigend bevatt’ een onweersbui.
De bomen op de aarde die waren echt niet blij.
Want allen dachten: ‘Zo’n zure, zo’n zure niets voor mij.’

De wolk die dreef verder tot boven aan de Rijn.
De vissen in het water die vonden dat niet fijn.
Want zou er in zo’n bui voldoende zuurstof zijn
om te blijven leven, te leven in de Rijn.

De wolk kon het niet houden, het werd hem veel te zwaar.
Boven bos en water ontlaadde hij zich daar.
De bomen en de vissen, die waren in gevaar.
En het werd erger, steeds erger jaar na jaar.

Alle vissen stikten in rivier en sloot.
Het water zonder zuurstof, maar wel met zuur en lood.
‘De kans op botulisme’ schreef de krant ‘is groot’.
Toen gingen ook de vogels, de vogels gingen dood.

De mensen spraken binnen, turend door het raam:
‘Kijk eens hoe het regent, ik laat de fiets maar staan.
Dus om droog te blijven maar met de auto gaan.
We gooien er benzine, benzine tegenaan.’

De fabrieken zaten met hun P.C.B.,
ontstaan uit dioxiet en stortten het in zee.
Vuil water dat verdampte dat nam de wolk mee.
‘t Kwam als zure regen, de regen naar benee.

Na onze generatie geen vogels en geen vis.
Nergens zie je bomen met blaadjes groen en fris.
En de mensen vragen: ‘Wat ging er nou toch mis?
Als er tenminste, tenminste …………nog iemand is.

© Hans Cieremans

 

De eerste dag

Voor de eerste keer ga je naar de peuterzaal.
Er is een vreemde juffrouw, vreemde kind’ ren allemaal
En je moet een beetje huilen, maar dat is heel normaal,
op zo’n eerste dag.

Kind’ en spelen op de grond en je duim gaat in je mond.
En een kindje vraagt aan jou: ‘Speel je mee met mijn gebouw’,
hier vandaag.

Moeder laat je los en ze zegt: ‘Ik moet nu gaan’.
Ze moet een paar keer slikken en ze zwaait bij het raam.
Dan loopt ze langzaam verder, zou ze liever blijven staan,
op zo’n eerste dag.

En je duim blijft in je mond, naar jou kijkt een pluche hond.
Vragend staart dat beest naar jou, of je met hem spelen wou,
hier vandaag.

Juffrouw neemt je mee, leid je naar de poppenhoek.
En je blijft maar huilen, juffrouw pakt een voorleesboek.
Dan moet je ook nog plassen en dat doe je in je broek,
op zo’n eerste dag.

Met je duim steeds in je mond, thuis dan krijg je op je kont.
Maar de juffrouw zegt tot jou: ‘Kom maar dan verschoon ik je gauw’,
hier vandaag.

Ben je dan getroost, is de ochtend weer voorbij.
Mamma komt je halen en je kijkt nu weer blij.
En dan zegt de juffrouw: ‘Wat een reuze-kind ben jij’,
op zo’n eerste dag.

En je duim gaat uit je mond en dan lach je weer terstond
En je moeder vraagt aan jou: ‘Hoe vond je ‘t nou?’
‘Leuk mam’

© Hans Cieremans

Kleinkind

Heel de wereld mag het horen:
Nu al houden wij van jou.
Dat, al ben je net geboren,
wij zo trots zijn als een pauw.
Onze lach en vreugdetranen,
tekens van intens geluk.
In ons hart staan reeds jouw namen,
onze band kan nooit meer stuk.

Jij bent welkom op de wereld,
kleine, grote bron van vreugd.
‘t Leven gaat voor jou beginnen
en geeft ons een tweede jeugd.
Bij plezier lachen we samen
en we troosten je bij pijn.
En we hopen nog veel jaren
er voor jou te mogen zijn.

Straks dan ga je ons herkennen,
en als jij ons smelten laat,
gaan we jou soms ook verwennen,
zelfs al wordt je moeder kwaad.
Want als jij ons hart blijft breken
met je onschuld, met je lach,
dan moet mamma maar beseffen,
dat verwennen soms wel mag.

Ben jij ons door God gegeven?
Is jouw leven in Zijn hand?
Hoe dan ook jouw jonge leven
gaat ver boven ons verstand.
Een groot wonder niet te vatten
een mysterie wonderschoon.
Een bevestiging van liefde
van een dochter en een zoon.

Wij zijn dankbaar met jouw leven,
dat wij opa, oma zijn.
Als wij onze liefde geven
schenk jij ons jouw zonneschijn.
Ja, de wereld mag het horen:
Nu al houden wij van jou.
Dat, al ben je net geboren,
wij zo trots zijn als een pauw.

© Hans Cieremans

Hun allerlaatste vlucht (MH 17)

Stille tochten zijn gelopen
er zijn bloemen neergelegd.
Rouwregisters stonden open,
mooie woorden zijn gezegd.
Vrije loop hadden de tranen,
heel veel kaarsen zijn gebrand
en we lazen al hun namen
afgedrukt in elke krant.

Op het netvlies staan de beelden
van de kisten, van de stoet,
van de stiltes die we deelden,
bij een allerlaatste groet.
En er klonken warme woorden
van bemoediging en troost,
indrukwekkende akkoorden
door muziek van de Last Post.

Dit verzacht wel iets de woede
en onmetelijk verdriet.
Maar kan ‘t onrecht niet vergoeden,
heelt de diepe wonden niet.
Slachtoffers en onze vragen
blijven zweven door de lucht
als op vleugelen gedragen
op hun allerlaatste vlucht.

© Hans Cieremans

De lijster en de uil

Het was een hele wijze uil,
die naar de lijster ging.
Omdat hij graag iets wilde doen
aan de ‘verbijstering’.
Verbijstering om al het kwaad,
door raven aangericht
Hij vroeg de lijster: ‘Geef me raad,
hoe ik weer vrede sticht?

Want alle vogels vluchten weg
naar een ander woud.
Nu wordt het daar veel te vol,
straks loopt daar alles fout.’
De lijster hoorde naar de uil,
hij zag ook het probleem.
Hij zei: ‘Vindt u het goed misschien
als ik het voortouw neem?’

‘Natuurlijk’ zei de wijze uil
‘maar wat is je plan?
Stuur je alle raven weg?
Ik denk niet dat dat kan’.
‘We maken van ‘verbijstering’
door raven hier gebracht
een bos vol van ‘verwondering.’’
zo sprak de lijster zacht.

‘Dat klinkt geweldig’ zei de uil.
‘Maar hoe doe je dat?’
De lijster zei: ‘Laat mij begaan,
want ik weet wel wat’.
De lijster vloog toen door het bos
en zong zijn lied heel gaaf.
Dat wekte de verwondering,
zelfs van de zwarte raaf.

En alle vogels werden blij
en riepen: ‘Lijster zing.
Geef ons de verwondering
weg met ‘verbijstering’’.
De raven raakten diep ontroerd:
‘Wat zijn de vogels fraai
de merel, ekster en de mus
de mees, de Vlaamse gaai’.

Geen enk’ le vogel vluchtte meer
weg was het gevaar.
De raven en de bosvogels
heel vredig met elkaar.
Ieder had zijn eigen kleur
en zong zijn eigen lied.
‘Verwondering’ lost alles op
als je het maar ziet.

© Hans Cieremans

Als…………

Als de zon niet meer zal opgaan,
als de wind voor eeuwig zwijgt.
Als de adem en tijd stil staan,
als ‘waarom’ geen antwoord krijgt.
Als geloven is verschrompeld,
als je stilte niet meer hoort.
Als de leegte overrompelt,
dan leeft ‘liefde’ nog steeds voort.

Als de sterren niet meer stralen,
als licht hult in duisternis .
Als geen dal de top zal halen,
als een traan droogt in gemis.
Als emoties niet meer voelen,
als geluk wijkt voor de waan.
Als geloof en hoop bekoelen,
dan blijft ‘liefde’ toch bestaan.

Als rivieren niet meer stromen,
als de zee het strand verlaat.
Als het leven niet kan dromen,
als de toekomst niet bestaat.
Als ‘waarom’ alsmaar blijft knagen,
als je ‘niets’ en ‘ leegte’ vindt.
Zoek dan antwoord op de vragen
in de ‘liefde’ die steeds wint.

© Hans Cieremans

De barmhartige Marokkaan

Ik was eenzaam en verlaten
en ik vroeg de dominee:
‘Wilt u met me komen praten?’
Maar hij zei: ‘Dat valt niet mee.
Kijk maar eens in mijn agenda.
Ik zit vol tot donderdag.
Donderdag dan kan ik pas ja.
‘k Schrijf dat op hoor, als dat mag?’

 Toen ben ik mijn vriend gaan bellen:
Of hij even voor mij had?
Maar voordat ik kon vertellen,
zei hij: ‘Stop, ik heb al wat.
Ik kijk nu in mijn agenda,
ik zit vol tot donderdag.
Donderdag dan kan ik pas ja.
‘k Schrijf dat op hoor, als dat mag?’

 Een collega dan proberen,
of hij bij me komen wou.
‘k Kreeg als antwoord: ‘’k moet studeren,
maar ‘k beloof je, ik kom gauw.
Wacht, dan pak ik mijn agenda.
Ik kan wel op donderdag.
Donderdag dan kan ik pas ja.
‘k Schrijf dat op hoor, als het mag?’

 Ik ben op mijn fiets gaan rijden.
Ik was ziek van eenzaamheid.
Niemand toonde medelijden.
Men had donderdag pas tijd.
Eenzaam reed ik door de straten
toen een medefietser vroeg:
‘Wat heb jij zeg, wil je praten?
Kom stap af,’k heb tijd genoeg.’

 Ik moest wel een beetje schrikken.
Waar kwam deze man vandaan?
Hij zei: ‘Ik herken uw blikken,
ik heet Achmed Marokkaan.’
Hij nam tijd en zonder haasten,
sprak ik vrij van mijn verdriet
Deze man die bleek ‘mijn naaste’,
een barmhartig Islamiet.

© Hans Cieremans

 

R.I.P.

Plannen vallen in het water,
toekomst is herinnering.
Er is vroeger, maar geen later,
‘dan’ is ‘toen’, nadat je ging.
Zomaar weg, van ons vertrokken
naar een wereld zonder tijd.
Waar de wijzers van de klokken,
tikken in de eeuwigheid.

Zo ver weg van mij verdwenen
zit je in mijn hart vlakbij.
In mijn droom ben je verschenen
en zo ben je toch in mij.
In een ruimte-loze vrijheid
zijn de grenzen niet te zien.
Het is slechts gevuld met blijheid,
waar ik jou hoop weer te zien.

Daar verdampen bitt’re tranen,
op de grazig groene wei.
Komen wij misschien weer samen
met geliefden van voorbij.
Van verdriet is nooit meer sprake,
treur ik niet om je verlies.
Dan gaan wij weer plannen maken.
Nou tot dan lief, ‘Rest In Peace’.

©Hans Cieremans

Het stigma van een vluchteling

Hij krijgt een stigma opgeplakt,
hij is een vluchteling,
een potentiële aanrander,
een agressieveling.
Misschien wel een gelukszoeker,
wie weet een terrorist,
gevaarlijk voor de maatschappij,
een echte Jihadist.

Vooroordelen zijn er zat
in het hele land.
Men steekt voor medemens’ lijkheid
de koppen in het zand.
Protesten worden agressief:
‘Hier geen AZC,
het is bedreigend voor ons zelf,
rot op en weg ermee.’

Niet de arme vluchteling
bedreigt hier ons bestaan.
’t Is de dreiging van onszelf
‘bang en inhumaan’.
De oplossing die vind je niet
in de angst of haat.
Vlucht niet voor de vluchteling,
zoek hem op en praat.

Een vluchteling, gewoon een mens
zoals als jij en ik.
Allebei getalenteerd,
dat is geen slechterik.
Het stigma van de vluchteling,
dat is geen stuiver waard.
Als je luistert naar zijn nood
en hem als mens aanvaardt.

©Hans Cieremans