Hun allerlaatste vlucht (MH 17)

Stille tochten zijn gelopen
er zijn bloemen neergelegd.
Rouwregisters stonden open,
mooie woorden zijn gezegd.
Vrije loop hadden de tranen,
heel veel kaarsen zijn gebrand
en we lazen al hun namen
afgedrukt in elke krant.

Op het netvlies staan de beelden
van de kisten, van de stoet,
van de stiltes die we deelden,
bij een allerlaatste groet.
En er klonken warme woorden
van bemoediging en troost,
indrukwekkende akkoorden
door muziek van de Last Post.

Dit verzacht wel iets de woede
en onmetelijk verdriet.
Maar kan ‘t onrecht niet vergoeden,
heelt de diepe wonden niet.
Slachtoffers en onze vragen
blijven zweven door de lucht
als op vleugelen gedragen
op hun allerlaatste vlucht.

© Hans Cieremans

Opa’s kerstster

‘Ogen dicht, je mag niet kijken.
Opa, ik heb een geheim.’
Op de tafel stonden potjes
één met glitters, één met lijm.
‘k Deed mijn handen voor mijn ogen
tot ze zei: ‘Ja kijken maar.
Opa kijk, voor jou een kerstster
gemaakt met mijn kinderschaar’.

Heel verrast heb ik die kerstster
van mijn meisje aangepakt.
En ik zei: ‘Wat is hij mooi zeg
heb jij zelf die ster beplakt?’
‘Ja hoor, opa’ zei mijn kleinkind
en ik zei: ‘Wat word je groot.’
Met haar plakkerige handjes,
kroop ze trots bij mij op schoot.’

Ze vroeg mij om een verhaaltje,
ik vertelde van de ster.
Van het kindje in de kribbe,
van de wijzen van heel ver.
Tussendoor stelde ze vragen:
‘Waren alle mensen blij?
Was de ster boven de kerststal
net zo mooi als die van mij?’

‘Ja, natuurlijk’ was mijn antwoord
‘die ster scheen voor allemaal’.
‘Dat had ik wel willen zien hoor
‘k Vind het echt een mooi verhaal.
Maar mijn kerstster is ook heel mooi
die is echt alleen voor jou.’
Ze gaf mij een dikke pakkerd
‘omdat ik veel van je hou’.

© Hans Cieremans

 

Herfst

Spinnenwebben worden zichtbaar
door de natte ochtenddauw.
Als kristalheldere parels
in de frisse ochtendkou.
En de zon haast doorgebroken,
weerkaatst straaltjes op het rag.
En je ruikt de klamme geuren
van een fraaie herfstdag.

Het is windstil en de veldslak
laat een spoor na op het pad.
Op de straat zie je de kleuren
van het afgevallen blad.
In de tuin staan bolchrysanten,
elfenbankjes in het mos.
Egels gaan snel ‘winterslapen’
op het veld en in het bos.

Boven omgeploegde akkers
hangt een grijze nevel laag.
Hangen roestig bruine blaadjes
aan een lange beukenhaag.
Zie je trekvogels vertrekken,
want straks wordt het hier te guur.
Veel insecten zullen sterven.
‘t Is de wet van de natuur.

Eiken en kastanjebomen
zitten vol met rijpe vrucht.
Kijk ik naar mijn eigen adem
in de kille ochtendlucht.
Dan zit ik me af te vragen:
‘Laat God door de mist misschien
op die wondermooie herfstdag
ons Zijn eigen adem zien?’

© Hans Cieremans

 

De lijster en de uil

Het was een hele wijze uil,
die naar de lijster ging.
Omdat hij graag iets wilde doen
aan de ‘verbijstering’.
Verbijstering om al het kwaad,
door raven aangericht
Hij vroeg de lijster: ‘Geef me raad,
hoe ik weer vrede sticht?

Want alle vogels vluchten weg
naar een ander woud.
Nu wordt het daar veel te vol,
straks loopt daar alles fout.’
De lijster hoorde naar de uil,
hij zag ook het probleem.
Hij zei: ‘Vindt u het goed misschien
als ik het voortouw neem?’

‘Natuurlijk’ zei de wijze uil
‘maar wat is je plan?
Stuur je alle raven weg?
Ik denk niet dat dat kan’.
‘We maken van ‘verbijstering’
door raven hier gebracht
een bos vol van ‘verwondering.’’
zo sprak de lijster zacht.

‘Dat klinkt geweldig’ zei de uil.
‘Maar hoe doe je dat?’
De lijster zei: ‘Laat mij begaan,
want ik weet wel wat’.
De lijster vloog toen door het bos
en zong zijn lied heel gaaf.
Dat wekte de verwondering,
zelfs van de zwarte raaf.

En alle vogels werden blij
en riepen: ‘Lijster zing.
Geef ons de verwondering
weg met ‘verbijstering’’.
De raven raakten diep ontroerd:
‘Wat zijn de vogels fraai
de merel, ekster en de mus
de mees, de Vlaamse gaai’.

Geen enk’ le vogel vluchtte meer
weg was het gevaar.
De raven en de bosvogels
heel vredig met elkaar.
Ieder had zijn eigen kleur
en zong zijn eigen lied.
‘Verwondering’ lost alles op
als je het maar ziet.

© Hans Cieremans

Pasen in onze tijd

Het lege graf
staat symbool voor het hopen,
dat licht het duister verdrijft.
Een schone lei,
de toekomst ligt open,
die tot in eeuwigheid blijft.
Maar is dat waar,
het duister verdreven?
Wordt daar nog iets van gemerkt?
Want de wereld waar wij nu in leven,
lijkt eeuwigheid zelfs vaak beperkt.

De vluchteling,
de oorlog, de rampen,
het onrecht en al het geweld.
En hongersnood
waar mensen mee kampen,
waarbij een leven niet telt.
Een stervend kind,
verdriet en het lijden,
waar is het licht dat het won?
We zijn alsmaar bezig
met duister bestrijden,
geen sprankje te zien van de zon.

Maar…………

De lente komt
een lammetje dartelt,
het vogeltje komt uit zijn ei.
De bloesem bloeit,
een baby’tje spartelt,
de donkere winter voorbij.
Op weg naar het licht
dat nooit zal verdwijnen.
Licht dat de Pasen ons geeft.
Een toekomst van hoop
waar het licht op zal schijnen
op alles wat ademt en leeft.

© Hans Cieremans

Herfst

Spinnenwebben worden zichtbaar
door de natte ochtenddauw.
Als kristalheldere parels
in de frisse ochtendkou.
En de zon haast doorgebroken,
weerkaatst straaltjes op het rag.
En je ruikt de klamme geuren
van een fraaie herfstdag.

Het is windstil en de veldslak
laat een spoor na op het pad.
Op de straat zie je de kleuren
van het afgevallen blad.
In de tuin staan bolchrysanten,
elfenbankjes in het mos.
Egels gaan snel ‘winterslapen’
op het veld en in het bos.

Boven omgeploegde akkers
hangt een grijze nevel laag.
Hangen roestig bruine blaadjes
aan een lange beukenhaag.
Zie je trekvogels vertrekken,
want straks wordt het hier te guur.
Veel insecten zullen sterven.
‘t Is de wet van de natuur.

Eiken en kastanjebomen
zitten vol met rijpe vrucht.
Kijk ik naar mijn eigen adem
in de kille ochtendlucht.
Dan zit ik me af te vragen:
‘Laat God door de mist misschien
op die wondermooie herfstdag
ons Zijn eigen adem zien?’

© Hans Cieremans

De vijfde dag

’s Ochtends bij het ochtendgloren,
werd een nieuwe dag geboren
en je kon de vogels horen,
op de vijfde scheppingsdag.
Op die dag schiep God de kauwen,
merels, lijsters, mussen, pauwen,
karekieten, rode wouwen.
Het was goed toen God het zag.

Vogels die de aard’ verfraaien,
oeverlopers, reigers, kraaien,
Turkse tortels, Vlaamse gaaien
in een bonte kleurenpracht.
Uilen, spechten, vinken, meeuwen,
eksters, mezen, ganzen, spreeuwen.
Het verbaast de mens al eeuwen
hoe de Schepper het bedacht.

Toen het duister in ging treden,
keek God in Zijn Hof van Eden.
Hij was trots en heel tevreden
met Zijn hele scheppingsplan.
Maar God zocht, zo liet Hij merken
nog een kroon op al Zijn werken:
‘Vreemde vogels’ zonder vlerken
en zo schiep Hij vrouw en man.

© Hans Cieremans

 

Genegenheid

 

Haar man ligt in het verpleeghuis,
ze gaat daag’ lijks naar hem toe.
Maar voor haar, een vrouw op leeftijd
is dat steeds weer een gedoe.
Ze moet eerst een eindje lopen,
daarna gaat ze met de tram.
’t Is een reis van haast een uurtje
en dan is ze pas bij hem.

Dan geeft zij hem maar een zoentje
en een aai over zijn kop.
Ach, wat zou ze hem graag knuff’ len,
maar hier houdt het wel mee op.
Zo gaat dat dus elke middag,
er is geen gelegenheid,
voor wat privacy en warmte
en wat meer genegenheid.

Samen maken ze een praatje
en de zuster geeft hen thee.
Dan nog een klein stukje lopen,
hij gaat in de rolstoel mee.
Ach, wat valt er te vertellen,
’t is hetzelfde elke dag.
Soms dan vraagt ze aan de zuster
of hij wel een pilsje mag.

Dan gaat zij maar weer op huis aan,
na bezoek van korte duur.
Want ze moet nog eten koken
voor je ’t weet is het zes uur.
En dan zit zij met haar prakje,
haar man aan een sneetje brood.
Eens beloofden ze elkander
‘Wij zijn samen tot de dood’.

Maar nu leven ze gescheiden,
omdat het niet anders kan.
En dat maakt haar heel verdrietig,
want ze houdt zo van haar man.
Wat zou zij nog graag eens slapen,
lepel, lepel, zij aan zij.
Dat kan niet in het verpleeghuis,
die tijd is voorgoed voorbij.

© Hans Cieremans

Klantgerichte zorg

Er zijn zoveel managers,
altijd druk bezet.
Het ontbreekt hen aan de tijd
voor handen aan het bed.
Want alles moet geregistreerd,
volgens de wet verplicht.
En dan naar een vergadering.
Dat noem je klantgericht.

Er is personeelstekort
de zorgtijd beperkt.
De zuster die chagrijnig wordt
raakt danig overwerkt.
Dan worden fouten snel gemaakt
ten koste van de klant.
Omdat men overspannen raakt,
loopt het snel uit de hand.

Dan komt inspectie op bezoek,
die dan een oordeel velt.
‘Dit huis staat nu als zwak te boek,
het is hier slecht gesteld’.
De zusters zijn haast radeloos,
want zij krijgen de schuld.
De inspectie gaan dan weer,
de zakken goed gevuld.

En in het bed ligt de cliënt,
geen zuster is te zien.
Eerst ‘t zorgplan up to date,
dan is er tijd misschien.
Wie weet zo rond het middaguur,
voor hulp bij het diner.
Maar dan weer snel naar het kantoor,
t ’rug naar het zorgdossier.

Het klantgerichte zorgplan,
daarvan klopt echt geen zier.
Dat is intussen niks meer dan
schijnwaarheid op papier.
Maar de inspectie is tevree,
als het dossier maar klopt.
Om zes uur wordt men klantgericht
weer in zijn bed gestopt.

© Hans Cieremans

 

Als…………

Als de zon niet meer zal opgaan,
als de wind voor eeuwig zwijgt.
Als de adem en tijd stil staan,
als ‘waarom’ geen antwoord krijgt.
Als geloven is verschrompeld,
als je stilte niet meer hoort.
Als de leegte overrompelt,
dan leeft ‘liefde’ nog steeds voort.

Als de sterren niet meer stralen,
als licht hult in duisternis .
Als geen dal de top zal halen,
als een traan droogt in gemis.
Als emoties niet meer voelen,
als geluk wijkt voor de waan.
Als geloof en hoop bekoelen,
dan blijft ‘liefde’ toch bestaan.

Als rivieren niet meer stromen,
als de zee het strand verlaat.
Als het leven niet kan dromen,
als de toekomst niet bestaat.
Als ‘waarom’ alsmaar blijft knagen,
als je ‘niets’ en ‘ leegte’ vindt.
Zoek dan antwoord op de vragen
in de ‘liefde’ die steeds wint.

© Hans Cieremans