Opa

Opa is niet meer mijn opa,
hij herkent me echt niet meer.
Ik was opa’s beste maatje,
hoe hij nu is doet me zeer.
Ik ga niet meer op bezoek hoor,
hij doet lelijk en sindsdien
wil ik hem niet meer ontmoeten,
opa wil ik zo niet zien.

Ik probeer het te verdringen,
ik ga niet meer naar hem toe.
Ik wil mijn verdriet niet tonen,
daarom zeg ik ‘toedeloe’.
Ik wil aan mijn opa denken,
hoe hij vroeger voor me was.
Toen hij nog bij oma woonde
en mij op zijn schoot voorlas.

Ik ging met mijn opa vissen
en hij gaf me altijd drop.
Als we samen gingen fietsen,
zat ik bij hem achterop.
Opa liet me altijd lachen,
hij was echt een toffe vent.
Soms moet ik nu om hem janken,
want mijn opa is dement.

Dan ga ik maar naar mijn vrienden,
ga ik voetballen ofzo.
Ik doe stoer en ik doe vrolijk,
maar dat doe ik voor de show.
Want ik denk heus wel aan opa,
en soms heb ik ook wel spijt,
maar al ga ik niet naar opa,
’t blijft mijn maatje voor altijd.

© Hans Cieremans

Herinneringen van vroeger zijn parels voor later

Een parel in de dichte mist
wordt als een schat bewaard,
die verstopt aanwezig is,
herinneringen spaart.
Herinnering aan ‘toen’,
door dementie vervaagd,
die desondanks in volle glans
veel wijsheid in zich draagt.

Een parel houdt haar glinstering,
hoe dicht de mist ook is.
Herinnering in helderheid,
stralend in duisternis.
Soms is ze wit, soms mat
soms met oneffenheid.
’t Is hoe dan ook een pronkjuweel,
die kleurenpracht verspreidt.

Een parel in de dichte mist
is als herinnering,
die in de toekomst levend wordt
in fraaie schittering.
Bewaar die parel goed,
als je haar hebt geërfd.
Want zij kleurt herinnering,
die nooit te nimmer sterft.

© Hans Cieremans

de Alzheimerboot

De Alzheimerboot is op drift in het water,
de koers wordt bepaald door het lot.
De dichte mist maakt het lot delicater,
kompas en het roer zijn kapot.
De boot is de open zee opgedreven,
een speelbal van golven en wind.
De mensen aan boord moeten daar overleven,
door wanhoop en angsten verblind.

Er heerst aan boord onzekerheid, spanning,
waar drijft de boot nu naartoe?
Onrustige mensen, weinig bemanning,
hulp is geboden, maar hoe?
Zoveel aan boord is stuk of gebrekkig,
daar  wringt voortdurend de schoen
Het schip is stuurloos, de mist is hardnekkig,
en niemand kan daar iets aan doen.

De Alzheimerboot moet naar veilige haven,
waar het kompas wordt geheeld.
Waar wanhoop en onrust worden begraven,
lief en leed worden gedeeld.
Het roer moet gemaakt en zal koers bepalen,
het lot van de angsten voorbij.
Het koers is de liefde, zonder verdwalen,
en aan het roer daar staan wij.

© Hans Cieremans

vreugde in herinneringen

Mijn verdriet dat is de vreugde,
van ’t geluk dat jij mij bracht.
Dat geluk moet ik nu missen
en dat had ik nooit bedacht.
Samen waren we een eenheid,
zo verweven met elkaar.
Die verbinding is beschadigd
na een band van zoveel jaar.

Mijn verdriet dat is de vreugde
van een heel lang samenzijn.
Met een wederzijds vertrouwen
dat geeft nu juist hartenpijn.
Wij geloofden in elkander,
alles hebben we gedeeld.
Mededeelzaamheid is weg nu
en wordt ook niet meer geheeld.

Mijn verdriet dat is de vreugde
van de liefde die  je schonk,
de genegenheid, je warmte
al heb ik nog steeds die vonk.
Maar ik moet die liefde missen,
en dat doet ontzettend zeer.
Liefde die ik jou blijf geven
die beantwoordt jij niet meer.

Mijn verdriet dat is de vreugde,
van wat wij hebben beleefd.
’t Zit nu in herinneringen,
wat me troost bij tranen geeft.
’t Geeft me kracht voor jou te zorgen,
omdat mij dat heel diep raakt.
Vreugde in herinneringen,
wat het leven draag’ lijk maakt.

© Hans Cieremans

In Alzheimerland

In Alzheimerland
zijn namen vergeten,
gezichten zijn daar onbekend.
De tijd staat er stil,
het mist alle dagen,
zodat je niet weet waar je bent.
In Alzheimerland
leven de mensen,
waarbij herinnering faalt.
Wat was en wat is
zijn in de verwarring
omdat ze in tijd zijn verdwaald.

In Alzheimerland
zijn aandacht tekorten,
waardoor er houvast verbleekt.
Er is behoefte
aan zorg en aan liefde ,
die er zo vaak nog ontbreekt.
In Alzheimerland,
is veel angst en boosheid,
de dag is met leegte gevuld.
De  mensen zijn daar
alleen maar bereikbaar,
met een eng’ lengeduld.

In Alzheimerland
zijn veel mensen samen
en toch zijn ze alleen.
’t Ontbreekt aan vertrouwen,
herkenning en inzicht
geen mens wil naar dat land heen.
In Alzheimerland
is  hulp keihard nodig,
laat ze niet staan in de kou.
Al zijn ze ver heen,
of boos, achterdochtig
Ze hebben behoefte aan jou.

© Hans Cieremans

verzet

‘Wie zijn toch die vreemde mensen?
Ik herken hier geen gezicht.
Ik wil weg, ik moet naar huis toe.
Waarom zit de deur hier dicht?
Wie ben jij, toch niet mijn dochter?
‘k Moet naar huis, mijn moeder wacht.
Laat me gaan, houd mij niet tegen.
Wie heeft mij hier heen gebracht?

Zeur niet zo, ik wil geen koffie,
‘k erger me hier geel en groen
Laat me los, ik wil niks eten.
Waarom moet ik rustig doen?
Laat me gaan, maak de deur open,
wie denkt u wel dat u bent?
Ik moet weg hier bij die mensen,
alles is hier onbekend’.

‘k Ben zo moe, mag ik gaan zitten?
Ik begrijp er niets meer van.
Moet ik blijven, ook hier slapen?
En waar is mijn moeder dan?
O, wat zal ze ongerust zijn,
‘k denk de hele dag aan haar.
‘k Geef het op, bent u hier zuster?
Geef me toch de koffie maar.

Ja, ik heb een lieve moeder,
zij zorgt altijd goed voor mij.
Waarom moet ik nou hier blijven?
‘k kan er met mijn pet niet bij.
Nou, de koffie smaakt best lekker
heb jij die voor mij gezet?
Dank je wel, ik wil nu slapen.
Zuster, breng je me naar bed?

© Hans Cieremans

ouders blijven altijd

Onvoorwaardelijke liefde,
de geborgenheid, de vreugd,
zitten in herinneringen
aan een onbezorgde jeugd.
Uit de tijd toen je naar school ging,
onbekommerd hebt gespeeld,
wat in wederzijds vertrouwen
met je ouders werd gedeeld.

Maar het wordt ineens heel anders,
als een ouder overlijdt,
Geen herinnering meer delen,
van vreugd en geborgenheid.
Dan is er een wond geslagen,
waarvoor altijd werd gevreesd,
die ingrijpend, confronterend
pas na lange tijd geneest.

Al je vreugde wordt dan weemoed,
de geborgenheid verdwijnt.
Onbezorgde jeugd van vroeger,
komt dan plotsklaps tot zijn eind.
En al zal de wond genezen,
’t litteken dat blijft altijd.
Maar eens zal de pijn verand’ ren
van verdriet in dankbaarheid.

 Dan geniet je van verhalen
en de foto’s van weleer,
de gelukkige momenten,
en van liefde en veel meer.
En je lach breekt door je tranen
als je denkt aan vroeger tijd.
Ouders kun je gaan verliezen,
maar je raakt ze nooit echt kwijt.

© Hans Cieremans

in je ‘diep verzonken-ik’

Wel aanwezig, toch afwezig,
heel dichtbij, maar toch ver heen.
heel vertrouwd, toch onherkenbaar
bij elkaar, maar toch alleen.
Zo diep in je ‘ik’ verzonken,
geen reactie meer te zien.
Toch geef ik fysieke prikkels
en zo voel je mij misschien.

Want ik aai je door je haren,
ik geef kusjes op je hoofd.
Tot de dood ons eens zal scheiden,
dat heb ik jou ooit beloofd.
Ik zing ook jouw liev’ lings liedjes,
met mijn mond dicht bij je oor,
misschien tegen beter weten,
dringt er toch nog iets van door.

En zo moet ik wel aanvaarden,
wat zo onaanvaardbaar is.
En al ben ik heel dichtbij je,
ik voel dat ik je nu al mis.
Wel aanwezig, toch afwezig,
heel dichtbij, maar toch ver heen.
heel vertrouwd, toch onherkenbaar
bij elkaar, maar toch alleen.

© Hans Cieremans

 

Bibian

Achter de besneeuwde bergen
vind je de herinnering,
waar een toekomstdroom verbleekte
in de sneeuw ten onder ging.
Smetteloze witte deken
brak de toekomst bikkelhard.
In een slalom naar het einde
werd sneeuwwit ineens gitzwart.

Voor geluk en toekomstdromen
leek geen enk ’le berg te hoog.
Liep je met je gouden plakken
richting van de hemelboog.
Wel bewust van de lawine
die zich op ’t geluk neerstort,
bleef je dromen van een toekomst
ook al was die toekomst kort.

Bergen hebben altijd dalen,
daar snowboardde jij doorheen.
Zelfs al leek het dal verlaten,
was je daar toch nooit alleen.
Nu is ‘dan’ een ‘toen’ geworden,
lijkt je wereld stil te staan.
Maar jouw power en jouw liefde
zullen eeuwig voortbestaan.

© Hans Cieremans

morgen is er weer een dag

Ik probeer je te bereiken,
maar het lukt me niet vandaag.
Waarom weiger je mijn aandacht?,
dat is wat ik mij afvraag.
Is het een teveel aan prikkels
of is het juist eenzaamheid?
Je bent afwezig en verdrietig,
en je bent van alles kwijt.

Ik moet weg, zo laat je blijken,
wat ik doe, ‘k krijg geen contact
En zo zit je in een  rolstoel,
huilend onderuit gezakt.
Als ik jou probeer te troosten
word je boos, scheld je mij uit.
‘k Merk dat als ik dichtbij kom,
ik alleen op weerstand stuit.

Wat me dan het meeste pijn doet,
dat jij me niet meer herkent.
Vroeger noemde jij me ‘liefste’,
nu ben ik een ‘vieze vent’.
‘k ga naar huis, want langer blijven,
heeft vandaag geen enk’ le zin
En ik kan je wel vertellen,
dat beukt er behoorlijk in.

Thuis ga ik mijn potje koken
dat doe ik nog altijd zelf.
‘k Kijk tv en ik ga slapen,
meestal rond een uur of elf.
Maar ik kan de slaap niet vatten,
‘k voel me rot door jouw gedrag.
Maar ik houd vol, ik blijf komen,
morgen is er weer een dag.

© Hans Cieremans