Opa

Opa is niet meer mijn opa,
hij herkent me echt niet meer.
Ik was opa’s beste maatje,
hoe hij nu is doet me zeer.
Ik ga niet meer op bezoek hoor,
hij doet lelijk en sindsdien
wil ik hem niet meer ontmoeten,
opa wil ik zo niet zien.

Ik probeer het te verdringen,
ik ga niet meer naar hem toe.
Ik wil mijn verdriet niet tonen,
daarom zeg ik ‘toedeloe’.
Ik wil aan mijn opa denken,
hoe hij vroeger voor me was.
Toen hij nog bij oma woonde
en mij op zijn schoot voorlas.

Ik ging met mijn opa vissen
en hij gaf me altijd drop.
Als we samen gingen fietsen,
zat ik bij hem achterop.
Opa liet me altijd lachen,
hij was echt een toffe vent.
Soms moet ik nu om hem janken,
want mijn opa is dement.

Dan ga ik maar naar mijn vrienden,
ga ik voetballen ofzo.
Ik doe stoer en ik doe vrolijk,
maar dat doe ik voor de show.
Want ik denk heus wel aan opa,
en soms heb ik ook wel spijt,
maar al ga ik niet naar opa,
’t blijft mijn maatje voor altijd.

© Hans Cieremans