Een meisje zat in de zandbak te spelen,
ze maakte gebakjes van zand.
Die wilde ze aan haar oma uitdelen,
ze pakte er één in haar hand.
Dat taartje brak door in haar kleine vuistje,
beteuterd keer ze ernaar.
Tussen haar vingers gleed ‘t zand uit haar knuistje,
haar taartje viel plots uit elkaar.
Beduusd keek het meisje naar het restantje.
‘Kijk nou, mijn taart is mislukt’.
Ze liep naar haar oma, met ’t halflege handje
en keek een beetje bedrukt.
Oma zei: ‘Kom, ik lust wel een hapje’
en deed ‘net alsof’, heel gewoon.
Het meisje lachte heel hard om dat grapje
en maakte haar handje weer schoon.
‘Soms loopt het leven als zand uit je handen’
dacht oma, ‘het gaat veel te snel’.
Ze lacht naar ‘t meisje, maar voelt tranen branden,
ze zit niet zo goed in haar vel.
Ze heeft dementie, vergeet heel veel dingen,
de toekomst maakt haar benauwd.
En het besef begint door te dringen,
dat toekomst is op zand gebouwd.
‘Oma, lust u misschien nog een taartje?’
vroeg ’t meisje, ‘hij is bijna klaar’.
Zo raakte ze oma’s gevoelige snaartje
‘Ja graag schat, zet het maar daar’.
Haar grootste troost, dat was haar kleinkind,
die druk was met zand en een schep.
Ze zei tot zichzelf: ‘Wat ik toch zo fijn vind,
dat ik mijn kleindochter nog heb’.
© Hans Cieremans