Op de koffie

‘Ja, ik weet je bent mijn dochter,
maar je naam ben ik soms kwijt.
Ik moet zo vaak aan je denken,
want waar was je al die tijd?
Wat zeg jij? Was jij hier maandag?
En wat is het nu voor dag vandaag?
Nou je ’t zegt, het is nu dinsdag
ik herinner me dat vaag.

O, het lijkt zo lang geleden.
Stom, ik weet het soms niet meer.
Zeg ga zitten, wil je koffie?
O, ik heb geen koffie meer.
Wat zeg jij, ’t verkeerde kastje?
Nou zeg, staat de koffie hier?
Dat is raar zeg, sinds wanneer dan
staat ’t naast toiletpapier?

Lust je ook een lekker koekje?
Kijk ik heb een Weespermop.
Die vind jij toch altijd lekker,
eet hem maar gezellig op.
Maar je naam, wat is je naam toch?
‘k Heb je lang niet meer gezien,
Nou je ’t zegt, je bent mijn dochter,
ja, ik zie het: ‘Jacquelien’.

Zit mijn rok achterstevoren?
Nou dat is wel slordig, zeg.
Wat zeg jij, heb jij een afspraak,
moet je daarom nu al weg?
O wat jammer, ’t was gezellig,
wanneer zie ik je nou weer?
Elke dag? Nou is vaak zeg,
soms dan weet ik het niet meer’.

© Hans Cieremans