Vroeger liep ik op sandaaltjes,
in mijn veel te korte broek,
met een stuiver in mijn handje
naar de winkel op de hoek.
Daar mocht ik wat uit gaan zoeken,
zure lappen of zoethout
of zwart-wit om op te likken,
grote droppen, dubbelzout.
’t Winkeltje, de waterstoker,
werd gerund door een meneer
in een lange beige stofjas,
’t winkeltje bestaat niet meer.
Daar is nu al lang een snackbar,
waar de jeugd zich samen klit.
Maar nog steeds, als ik er langs loop,
denk ik weer aan mijn zwart-wit.
‘k Zie mezelf weer als die jongen,
mijn met snoep gevulde mond.
Blij met de Bazooka plaatjes,
die ik bij de kauwgom vond.
Het zijn mijn herinneringen,
als een toverbal gekleurd.
En nu denk ik jaren later:
‘Wat is er toch veel gebeurd’.
Met mijn vader in de rolstoel
loop ik samen door die straat.
Het geeft hem herinneringen,
als hij over vroeger praat.
Hij weet van de waterstoker,
van de drop en de zoethout.
En dan voel ik diep van binnen,
dat ik heel veel van hem houd.
Ach, hij is het ‘nu’ vergeten,
van het ‘toen’ weet hij nog veel.
Daarom loop ik vaak die straat door,
waar ik ‘vroeger’ met hem deel.
Dan vertelt hij steeds hetzelfde,
maar dat drukt dan niet de pret.
Ik geniet van zijn verhalen
en ons broodje met kroket.
© Hans Cieremans