Zuster, ‘k wil je graag vertellen,
dat ik vroeger juffrouw was.
Wat nu tegenwoordig groep heet,
noemden wij destijds nog klas.
In mijn klas zaten veel kind’ren,
soms wel veertig in mijn tijd.
Op ’t rapport kregen ze nog cijfers
voor gedrag en ook voor vlijt.
Ik was altijd dol op kind’ren,
ik kreeg er helaas geen één.
Toen mijn man is overleden,
was ik helemaal alleen.
Toen ging ik vrijwillig werken,
wel drie dagen in de week.
Dat gaf afleiding, dat snap je,
het was in de bibliotheek.
Ja, ik zou dit graag vertellen,
maar dat lukt me nu niet meer.
‘k Vind je aardig en behulpzaam,
maar iets doet me toch wel zeer.
Want je noemt me steeds maar ‘lieverd’
en je noemt ook vaak ‘schat’.
Maar zuster, noem mij geen ‘schatje’,
zeg zuster, begrijp je dat?
Want ik ben echt niet je liefje,
ook jouw schatje ben ik niet.
Zeg je dat omdat ik oud ben
en mijn oude ‘ik’ niet ziet?
Het is fijn dat jij me leuk vindt
en echt waar, ik zie je graag.
Maar spreek mij toch met mijn naam aan,
vind je ’t gek dat ik dat vraag?
Ik kon wel je oma wezen
en je zat niet in mijn klas.
Ik wil graag bejegend worden
net zoals ik vroeger was.
Ik wil niet worden betutteld,
ook al is het goed bedoeld.
Weet als ze mij ‘schatje’ noemen,
voor mij heel kleinerend voelt?
© Hans Cieremans