‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
‘Nee, u hoeft niet meer te plassen,
want u plaste nog daarnet’.
‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
‘Nee, u ziet toch, ik ben bezig,
ik ben nu te druk bezet.
’Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
‘Nee, over een half uurtje,
dan breng ik u gelijk bed’.
‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
‘Nee, plast u maar in uw luier,
‘k heb geen tijd nu, nood breekt wet’.
‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
‘Nee, zit nou niet constant te zeuren,
u bent een lastig oud portret’.
‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
Nee, houd op met dat herhalen,
met dat eindeloos gebed’.
‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet…………?
O jee, zuster, ’t is te laat hoor,
k heb het niet óp tijd gered’.
‘Bah, nou moet ik u verschonen,
had toch beter opgelet.
Zeg op tijd dat u moet plassen,
dan breng ik u naar ’t toilet’.
© Hans Cieremans