Ronddwalend in haar verleden,
leeft ze in het ‘hier en nu’.
Allemaal herinneringen
die passeren de revue.
Zij praat vaak over haar moeder,
als ze zoekt naar veiligheid,
naar de warme moederliefde,
uit een lang vervlogen tijd.
Moeder komt steeds weer ter sprake,
als ze praat over haar ‘toen’.
Ze zegt vaak: ‘Ik moet naar moeder,
ik moet boodschappen gaan doen’.
Ach, het heeft geen zin te zeggen,
dat haar moeder niet meer leeft.
Dus ik vraag haar: ‘Hoe was moeder?’,
waarop zij mij antwoord geeft.
Ik poog haar gerust te stellen,
‘k dwaal in haar verleden mee.
Praten samen over ‘vroeger’
en dat helpt naar mijn idee.
‘Moeder’ zei ze ‘is gezellig,
en ze zorgt voor mij heel lief’.
Ja, mijn aandacht lijkt te werken,
het leidt af, is effectief.
Maar er is tekort aan aandacht,
dus ze dwaalt onrustig voort.
‘’k Moet naar huis, ik moet naar moeder’,
ís wat je voortdurend hoort.
En zo leeft zij in haar wereld,
tot ze eens, ’t zij vroeg of laat,
pas tot rust zal zijn gekomen,
als ze echt naar moeder gaat.
© Hans Cieremans