Het was op woensdagmiddag,
om twee uur zat ze klaar.
Want zij ging naar de rolstoeldans,
met keurig gekamd haar.
De mensen zaten in een kring
en de muziek ging aan.
Ze klapten op het ritme mee
en zongen mee spontaan.
Ook mevrouw klapte flink mee,
had zelfs een beetje sjans,
want meneer, die naast haar zat,
vroeg haar toen ten dans.
Ze zwierden met de rolstoelen,
als vroeger ‘quick, quick slow’.
Ze zwaaiden met hun armen mee
en ze genoten zo.
Af en toe een rustmoment,
een liedje tussendoor.
Wat krakerige vrolijkheid
van het bejaardenkoor.
Daarna nog een versnapering,
een glaasje advocaat.
En voor ze ’t wist was het voorbij.
‘Ach, is het al zo laat?’
Mevrouw ging haar kamer terug,
toen zei ze ‘Wat een feest’.
Maar tien minuten later wist ze niet,
dat zij was weg geweest.
Maar zij was opgetogen,
bewegen deed haar goed,
Ik was door haar bewogen,
‘t bewijst: ‘Bewegen moet’.
© Hans Cieremans