‘k Zit gevangen in mijn lichaam,
ik zit vast in dichte mist.
Al de sporen van mijn leven
heeft de tijd langzaam gewist.
Ze zijn niet meer terug te vinden
door de gaten in mijn brein.
Gaten in de levenssporen
die nu hersenschimmen zijn.
En zo zit ik opgesloten
in mijn diep verborgen ik.
Waar het licht sporadisch doorbreekt
in een helder ogenblik.
En de mist wordt alsmaar dikker,
waar ik moeizaam in laveer.
Zelfs mijn ik verdwijnt in spiegels,
ik herken mezelf niet meer.
’t Lichaam voelt als een belasting,
als een knellende cocon.
Waaruit ik bevrijd wil dansen
als een vlinder in de zon.
Op een dag komt die bevrijding,
stijg ik vlinderend omhoog.
‘k Laat het leeg omhulsel achter,
vlieg ik naar de regenboog.
© Hans Cieremans