Als ik jou ’s avonds op bed leg,
welterusten, goede nacht zeg,
pink ik telkens weer een traan weg,
als ik zie hoe jij daar ligt.
Niet de man die ik ooit kende,
die me lief had en verwende,
maar een hoopje vol ellende,
onbereikbaar, ogen dicht.
‘k Zou zo graag nog met je kroelen,
maar je ligt alleen te woelen,
‘k Kan je liefde niet meer voelen,
die je altijd had voor mij.
Nu ben jij zo vaak boosaardig
en dat voelt zo onrechtvaardig,
we zijn niet meer gelijkwaardig,
hoe het was dat is voorbij.
Soms kan ik je nu zelfs haten,
maar nu heb ik in de gaten,
dat ik jou los moet gaan laten,
dat je liefde is bekoeld.
Nu geef jij me soms uitbranders,
dat bezorgt me waterlanders,
ook mijn liefde is nu anders
en zo was het nooit bedoeld.
Als ik jou ’s avonds op bed leg,
welterusten, goede nacht zeg,
pink ik telkens weer een traan weg,
als ik zie hoe jij daar ligt.
Toch blijf jij mijn kameraadje,
eens door dik en dun mijn maatje.
‘k Ga voor jou tot aan het gaatje,
dus ik doe mijn zorgplicht.
© Hans Cieremans