‘k Lig in bed en jij ligt naast me
‘k pieker elke nacht een poos.
Want om jou maak ik me zorgen,
terwijl jij doorslaapt als een roos.
En pas als ik haast in slaap val,
meestal rond een uur of twee,
dan word jij onrustig wakker
en moet jij naar de wc.
Dan kan jij ‘t toilet niet vinden
en dan plas je in de gang.
’t Maakt me boos en ook wanhopig,
omdat ik naar rust verlang.
Dan ga ik maar weer opruimen,
pak een emmertje met sop.
En terwijl jij door het huis dwaalt,
denk ik: ‘Wanneer houdt dit op?’
Want het is zo doodvermoeiend,
al jouw onrust maakt me gek.
Overdag haal jij je slaap in,
ik heb chronisch slaapgebrek.
Het is echt niet vol te houden,
zolang jij nog naast me ligt.
Want ik pieker en moet waken
en ik doe geen oog meer dicht.
Geloof mij, ik houd heel veel van je,
maar zo kan ik niet lang door.
‘k Heb soms lelijke gedachten,
en daar schaam ik me wel voor.
Want soms denk ik: ‘Als ’t zo doorgaat,
ben ik straks ook ingestort’.
En dan hoop ik, heel gemeen hoor,
dat jij nooit meer wakker wordt.
© Hans Cieremans