Vroeger liep hij op sandaaltjes,
in zijn veel te korte broek,
met een stuiver in zijn handje,
naar een winkel op de hoek.
Daar mocht hij wat uit gaan zoeken,
polkabrokken of zoet hout
of zwart-wit om op te likken,
grote droppen dubbelzout.
‘t Winkeltje, de waterstoker
werd gerund door een meneer
in een lange beige stofjas.
‘t Winkeltje bestaat niet meer.
Daar zit nu al lang een snackbar,
waar de jeugd zich samen klit.
Maar nog steeds als hij er langs loopt
denkt hij t’ rug aan zijn zwart-wit.
Eens was hij een kleine jongen
droprestanten om zijn mond,
blij met een Bazooka plaatje,
dat hij bij de kauwgom vond.
Ach, zo was dat na de oorlog,
die was nog maar net voorbij.
Wie weet nu nog van het snoepgoed
uit de waterstokerij?
En als hij zo zit te mijm’ ren,
komt zijn kleinzoon op bezoek.
Op zijn stoere jongensschoenen
in een hippe lange broek.
‘Opa, lust je een patatje?
en zo ja, zeg dan maar hoe,
wil je een patatje oorlog?
Ik ga naar de snackbar toe’.
© Hans Cieremans