Gist’ ren was mijn moeder jarig,
al haar kind’ ren zijn geweest.
Met cadeautjes, taart en bloemen,
een intiem, gezellig feest.
Maar vanmorgen belde moeder,
ongeveer om kwart voor tien.
En ze vroeg: ‘Waar zijn mijn kind’ ren?
‘k Heb ze zolang niet gezien’.
Ik zei: ‘Moeder, u was jarig.
Gisteren, weet u nog wel?
Iedereen kwam op de koffie,
u genoot van ’t hele stel.
Kijk maar eens naar al die bloemen,
die nu in uw kamer staan.
En we bleven bij u lunchen,
daarna zijn we weg gegaan’.
Moeder was meteen verdrietig
en vroeg huilend naar haar zoon.
‘Ma, hij heeft u toegesproken,
dus hij was er ook gewoon’.
‘O, wat vind ik dat vervelend,
dat ik dat nou niet meer weet.
Ik moet maar eens naar de dokter,
omdat ik zo snel vergeet’.
Moeder hing de telefoon op,
belde weer op tien voor vijf.
Ze zei dat ze op me wachtte,
vraagt zich af waar ik nu blijf.
‘Wij hadden toch afgesproken
en weet jij ook heel misschien,
waar mijn kind’ ren zijn gebleven?
‘k Heb ze zolang niet gezien’.
© Hans Cieremans