ogen3

Zijn ogen spreken boekdelen

Zijn ogen spreken boekdelen,
waarmee hij op zijn tijd,
met een gulle twinkeling,
het vrouw’ lijk schoon verleidt.
Zijn ogen gaan dan stralen,
heel schalks, heel subtiel.
Zijn ogen zijn het toonbeeld
van de spiegel van zijn ziel.

Zo brengt hij in ’t verpleegtehuis,
waar hij woont wat kleur.
Ondeugend en vertederend,
meestal met  goed  humeur.
Hij is in huis het zonnetje
en met zijn zomerhoed,
strooit hij zijn wulpse blikken rond,
maar zonder overmoed.

Zo is hij zusters’ oogappel,
toch kent ook hij verdriet.
Maar dat houdt hij voor zichzelf,
dat weet een ander niet.
Ook al voelt hij tranen soms,
dat sluit zijn lach niet uit.
Huilen om wat niet meer is,
dat helpt immers geen fluit.

Zijn ogen spreken boekdelen,
waarmee hij op zijn tijd,
met een gulle twinkeling,
de zustertjes verleidt.
Soms vragen zusters plagerig:
‘Zeg, waarom doe  je dat?’
Dan is zijn antwoord duidelijk:
‘Het oog wil ook wel wat.’

© Hans Cieremans