Het kerkhof ademt
de rust en de stilte,
een vogeltje hipt over ‘t grint.
De nevel trekt op,
en verdrijft zo de kilte,
er staat een zacht briesje wind.
Ik kijk bij je graf
naar de bloemen en kransen,
schaduwrijk achter de heg.
De zon komt erdoor,
de troostvlinders dansen.
‘k Ben bij je, toch ben je weg.
Wat is het vreemd,
het voelt haast weldadig,
zo’n plek van menselijk leed.
Soms is de dood
heel bevrijdend, genadig,
soms ook onmenselijk wreed.
Ze zeggen: ‘Je moet het
een plekje gaan geven’.
Waar die plek is, weet ik niet.
Ik moet jouw verlies
in mijn leven verweven,
die ruimte geeft aan mijn verdriet.
Het kerkhof ademt
de rust en de stilte.
Vlinders raken uit het zicht.
De nevel trekt op
de zon verdrijft kilte.
Het vogeltje vliegt naar ‘het licht’.
© Hans Cieremans