Plaats, persoon en tijd
in vergank ‘lijkheid,
in het land van ‘t verzonken ik.
Land vol schemering
angst, ontreddering,
droefenis tot de laatste snik.
Ik zou bij jou willen zijn,
in die duisternis,
land van tranen, zielenpijn
en van grenzeloos gemis.
‘k Ruik je, voel je, hoor je, raak je aan,
‘k zoek naar je herkenningsblik.
Want ik laat je zo alleen niet gaan,
daar in het verzonken ik.
In vergetelheid,
vol afhank ‘lijkheid
in het land van ‘t verzonken ik.
Waar de weg doodloopt,
jij vergeefs nog hoopt
in het donker, de mist is dik.
Jij herkent er heg nog steg
in dat dorre land
Onomkeerbaar is die weg
waar geluk is opgebrand.
‘k Ruik je, voel je, hoor je, raak je aan,
‘k zoek naar je herkenningsblik.
Want ik laat je zo alleen niet gaan,
daar in het verzonken ik.
Diepe eenzaamheid,
ongelijke strijd,
in het land van ‘t verzonken ik.
Bijna comateus,
zonder eigen keus,
toekomst is daar ‘t ogenblik.
‘t Ogenblik dat weer vergeet,
herinneringen rooit.
Maar wel van de liefde weet,
als je leven is voltooid.
“k Ruik je, voel je, hoor je, raak je aan,
‘k zoek naar je herkenningsblik.
Want ik laat je zo alleen niet gaan,
daar in het verzonken ik.
© Hans Cieremans