Zo dichtbij, zo onbereikbaar,
bij elkaar en toch alleen.
Toen en nu onvergelijkbaar,
in een toekomst, die verdween.
‘k Houd je vast, terwijl ik loslaat
in de mist die ons omgeeft
Tijd die stopt, maar toch ook doorgaat,
onbegrip dat in ons leeft.
Mist als een gordijn van tranen
in onmetelijk verdriet,
met steeds meer vergeten namen.
Je kijkt me aan, maar ziet me niet.
Mist, die al het licht verduistert
van ’t gelukkig toekomstbeeld
en de levensvreugd ontluistert,
die door samen werd gedeeld.
Weg zijn alle toekomstdromen,
weg in de vergetelheid.
Door de mist aan ons ontnomen,
in een niet te winnen strijd.
Lopend op gescheiden wegen,
loop ik hier en jij loopt daar.
Eens dan kom ik je weer tegen,
gaan we nooit meer uit elkaar.
© Hans Cieremans