onbegrip1

Samen

Ik denk vaak aan de tijd,
dat jij jezelf nog was.
Dat je op de bank zat
en je ochtendkrantje las.
Samen aan de koffie,
je was net met pensioen,
ik wou die mooie tijd
graag eens over doen.

Samen aan de wijn
met een stukje kaas.
Samen lekker fietsen.
het kan niet meer helaas
Samen vroeg naar bed
of naar een leuk hotel.
Wat hebben we genoten,
die tijd ging veel te snel.

We hebben het zo lang
samen goed gehad.
Tot het op ging vallen,
dat jij zoveel vergat.
Samen naar de dokter,
al had je weinig zin.
Toen de uitslag kwam,
stortte de wereld in.

We zijn niet samen meer,
ik zit hier, jij daar.
Je ging hard achteruit
in het afgelopen jaar.
En zijn we nu dan samen,
dan breng ik je naar bed.
Ik help je bij het eten,
en ook op het toilet.

Dan denk ik aan de tijd,
dat jij jezelf nog was.
Dat je op de bank zat
en je ochtendkrantje las.
Ik wil nu voor je zorgen,
dus ik blijf op de been.
Maar als we samen zijn,
voelt samen zijn alleen.

© Hans Cieremans

Foto van Alain Ulmer