‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?
‘Straks mevrouw, heel even wachten,
want meneer hier wil naar bed’.
‘Maar ik moet ontzettend nodig,
echt, ik houd het haast niet meer’.
‘Toch nog eventjes geduld maar,
ik ben bezig met meneer’.
‘Zuster, het is al te laat hoor,
heel mijn jurk is kleddernat’.
‘Bah, wat vies u maakt me boos hoor,
ik ben uw gedrag echt zat.
Denkt u dat ik niks te doen heb,
waarom hebt u dit gedaan?
Ik breng u nu naar uw kamer,
u krijgt uw pyjama aan’.
‘Zuster, ’t is een ongelukje,
sorry voor de overlast.
Moet ik nu al in pyjama?
Dat vind ik wel ongepast’.
‘Ja, dan moet u maar niet plassen,
schiet maar op mevrouwtje, kom.
Om vier uur dan houdt mijn dienst op.
Kijk hier is uw nachtjapon.
Voor de zekerheid een luier,
voor als het nog eens gebeurt.
Houdt eens op met protesteren,
want ik vind wel dat u zeurt.
Klaar, u mag weer naar eetzaal,
om zes uur dan komt het brood.
In uw luier kunt u plassen,
dus roep niet bij hoge nood’.
‘Zuster, ik moet nodig plassen,
helpt u mij naar het toilet?’
‘Dat hoeft niet van mijn collega,
zij gaf u een luier net’.
‘Maar ik wil geen luier dragen,
ik wil nu naar de wc’.
‘In uw zorgplan staat geschreven,
dat u zeurt, dus ik zeg: Nee’.
© Hans Cieremans