vlinder

De vlinder

Dat we afscheid moesten nemen
is al zoveel jaar gelee.
Maar ik kan je niet vergeten,
‘k draag je altijd met me mee.
Jij vloog weg toen als een vlinder,
leek bevrijd van je cocon.
Zocht je weg van aardse zorgen,
naar het volle licht; de zon.
Waar de stralen van weerkaatsten,
op je vleugels zijdezacht,
rijk gevuld met bloemengeuren
in een lente kleurenpracht.

Toch voel ik mijn tranen branden
als ik naar het zonlicht staar.
Ik zie duizend vlinders fladd’ ren
en ik voel: ; Jij bent ook daar.’
Ik zou met je willen vliegen
naar de verre horizon,
maar ik zit hier nog gevangen
in een knellende cocon.
Toch geloof ik te verwachten,
ondanks tranen van gemis,
zodra mijn cocon gaat breken,
er voor mij ook vrijheid is.

En dan vlieg ik naar de hemel,
‘t kost nog eventjes geduld.
Dan krijg ik ook lente kleuren,
word met bloemengeur gevuld.
Dan zal ook de zon weerkaatsen
op mijn vleugels zijdezacht.
En ik zal je weer ontmoeten,
omdat jij daar op mij wacht.
En we vliegen samen verder
op een schitterende reis
Tot we eens zijn aangekomen
in het vlinderparadijs.

Eenmaal zijn we allen vlinders,
zal het altijd lente zijn.
Bonte mengeling van kleuren,
bloemengeuren, zonneschijn.
Eenmaal zijn we allen vlinders
zonder knellende cocon.
Van verdriet geplengde tranen,
zijn verdampt door warme zon.
Eenmaal zijn we allen vlinders
hebben wij elkaar weer lief.
Wie zou niet willen geloven
in zo’n toekomstperspectief?

© Hans Cieremans